Cécile Douard
“Vrouwen kunnen slechts dingen schilderen die geen diepgaande gedachten noch sterke gevoelens of grote virtuositeit vergen. Bloemen, stillevens, elegante voorwerpen, vredige genretaferelen, zachte landschappen, kinderportretten, vriendelijke dieren.” Dit staat in 1884 te lezen in een artikel van het avant-garde tijdschrift L’Art moderne.
Ondanks deze ronduit seksistische vooroordelen telt ons land in de 19de eeuw heel wat dappere kunstenaressen. Sommigen genieten echt erkenning via tentoonstellingen en bestellingen, maar heel weinig onder hen leven voort in onze herinnering.
Cécile Douard is één van hen. Vanaf 1883, drie jaar na het vertrek van Vincent Van Gogh, tekent en schildert ze het harde leven van de vrouwen van de Borinage.
Strijd voor gelijke rechten
Cécile Douard groeit op als dochter van een theaterregisseur en een pianiste in een artistiek milieu. Op haar derde besluit de moeder van Cécile om te scheiden en neemt haar dochter mee. Ze leven afwisselend in Brussel en Mons.
Cécile loopt school in de eerste secundaire meisjesschool in Brussel, opgericht door Isabelle Gatti de Gamond, en later in Mons in de school van Marie Popelin (de eerste vrouwelijke juriste).
Beide feministes boden jonge meisjes voor het eerst een hoogwaardige secundaire opleiding. Zij zagen het onderwijs als één van de belangrijkste wapens in de strijd voor gelijke rechten.
Een vastberaden jonge vrouw
Op haar veertiende (in 1880) is Cécile vastbesloten dat ze kunstschilder wil worden. Dat vrouwen op dat moment niet toegelaten worden tot de kunstacademies, zal haar niet weerhouden om door te zetten. Ze krijgt tekenles van Auguste Danse en Jean-François Portaels, hoofd van de Brusselse Academie voor Schone Kunsten.
Portaels draagt haar voor aan Antoine Bourlard, zijn collega in Mons, wanneer het gezin definitief naar daar verhuist. Bourlard ziet er erg tegenop om de 17-jarige Cécile les te geven, maar laat haar toe als vrije student (1883-1886).
De mijnwerksters van de Borinage
Bourlard stelt Cécile voor om in het atelier naar levend model te schilderen, maar ze voelt daar weinig voor en klimt de terrils op om de arbeidersvrouwen zelf te portretteren.
Ze maakt spontane schetsen die ze in het atelier uitwerkt tot olieverfschilderijen, houtskool-, potloodtekeningen en gravures. Ze wil de mensen tonen terwijl ze aan het werk zijn, dat maakt voor haar deel uit van de levensomstandigheden. Ze heeft daarbij specifieke aandacht voor vrouwen.
Hoewel mijnwerksters een veelvoorkomend thema zijn in kunst uit die tijd, is Cécile Douard de enige die de vrouwen weergeeft zoals ze zijn. Ze wordt hiermee kroniekschrijfster en aanklaagster van hun werkomstandigheden.
Tekenen wat er echt toe doet
Ze is erbij tijdens de stakingen en onlusten van 1886 met een schetsboek onder de arm. Ze schildert vrouwen gebogen onder een zware last die als gewonde dieren lopen, of even uitrustend tussen het harde werk door, met uitgemergelde gezichten en hun voeten in doeken gewikkeld, onder een hemel die nooit opklaart. Ze tekent vrouwen die het kolenwagentje op de blote voeten voortduwen, gespannen als een boog, wachtend voor ze in de mijn afdalen of scharrelend op een terril.
Haar stijl is naturalistisch. Ze accentueert nadrukkelijk het proletarische karakter van de uitgebuite meisjes en vrouwen, die als monumentale figuren behandeld worden in op groot formaat uitgewerkte schilderijen.
Vrije vogel in een mannenwereld
Om in haar eigen levensonderhoud te voorzien schildert Cécile landschappen en portretten op vraag van de burgerij van Mons en geeft ze tekenles aan hun kinderen. Antoine Bourlard zorgt voor de nodige contacten.
Vrouwen die via echtgenoot of familie niet verwant zijn aan een kunstenaar, zien vaak af van het huwelijk, vastberaden als ze zijn zich te wijden aan hun passie en carrière. Deze vrouwen worden op dat moment aanzien als vrije vogels.
In 1888 zorgt het nalatenschap van haar vader ervoor dat Cécile een eigen atelier kan bouwen naast dat van Bourlard.
Blind maar niet gebroken
Vier jaar later slaat het noodlot echter toe wanneer de Trouille, de rivier die Mons doorkruist, zwaar overstroomt en haar atelier onderloopt. In een poging om haar bezittingen te redden, raakt Cécile ernstig verwond. In de jaren erna ondergaat ze verschillende oogoperaties die niet kunnen verhelpen dat ze stilaan blind wordt.
In 1898 maakt Cécile haar laatste schilderij Les grappilleuses sur le terril, vrouwen die een terril opklauteren en tussen het stof speuren naar verloren kolen waarmee ze hun karige bestaansmiddelen aanvullen.
Meer dan een schilderes
Een jaar later, in 1899, sterft Antoine Bourlard, haar mentor en levensgezel en raakt Cécile volledig blind. Ze blijft niet bij de pakken zitten en leert braille en viool spelen en legt zich toe op het beeldhouwen. Ze wil hiermee aantonen dat het leven nog veel te bieden heeft, ook voor blinden. Zo is ze meer dan tien jaar voorzitter van de op dat moment nog prille Brailleliga (1926-1937).
Na vele reizen, twee autobiografische boeken en een rijk gevuld leven, sterft ze in 1941.
Cécile Douard zelf ontdekken
Komt dat zien
Je vindt de werken van Cécile Douard in verschillende Belgische musea die allemaal op wandelafstand van een treinstation liggen.
Musée des Beaux Arts La Boverie in Luik waar je Les grappilleuses sur le terril, haar laatste schilderij kan bewonderen.
KMSK in Brussel voor een indringend portret van een mijnwerkster.
BPS22 Musée d’art de la Province de Hainaut in Charleroi waar je portretten van de mijnwerksters kan zien en een kijkje neemt in het atelier van Cécile.
Artotheque van Mons en het BAM waar je onder andere Les glaneuses de charbon kan ontdekken.
Een aantal werken van Cécile Douard zijn opgenomen in de fotobibliotheek van het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium.
